De rol van normatieve overwegingen in de selectieprocedures van politieke partijen bij de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer. 

Foto van onderzoeker en masterstudent politicologie met als specialisatie gendergelijkheid, diversiteit en inclusie Puck Overhaart

Door: Politicoloog Puck Overhaart

Introductie

In maart 2021 ging Nederland verspreid over drie dagen naar de stembus voor de Tweede Kamerverkiezingen. Deze verkiezingen waren historisch; niet alleen omdat ze plaatsvonden tijdens een pandemie en omdat er een recordaantal vrouwelijke lijsttrekkers was, maar ook omdat er na de verkiezingen zeventien partijen plaatsnamen in de plenaire zaal van de Tweede Kamer. Nog nooit eerder waren de belangen van Nederland vertegenwoordigd door zoveel partijen. Een winst voor de representatieve democratie zou je kunnen zeggen, maar is dit ook zo? De Tweede Kamer is nog steeds geen afspiegeling van de mensen die het vertegenwoordigt; na de verkiezingen is de Kamer nog steeds overwegend wit, en overwegend mannelijk (Parlementair Documentatiecentrum, 2021). Hoe komt dat? 

            Dit onderzoek richt zich op de vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer. Op 17 maart was dit 39 procent, maar nog nooit heeft het percentage vrouwen de vijftig procent behaald. Dit zou op veel manier verklaard kunnen worden. Een veel gehoord argument is dat niet genoeg vrouwen politiek actief willen worden. Echter, institutionele en sociale factoren zoals barrières bij het toetreden tot de politiek en hardnekkige rolpatronen zouden een rol kunnen spelen. Doordat politieke partijen de lijsten opstellen voor landelijke verkiezingen, fungeren zij als de poortwachters van de volksvertegenwoordiging. (Bos et al., 2005, p. 41).  Dit onderzoek kan bijdragen aan de optimale inrichting van de selectieprocedures voor een evenredige volksvertegenwoordiging. 

Er is brede literatuur over selectieprocedures van politieke partijen en hun effect op de vertegenwoordiging van vrouwen in politieke functies (Celis et al., 2015; Krook, 2010b; Gauja en Cross, 2015; Bjarnegard en Kenny, 2015). Dit onderzoek draagt daaraan bij door de theorie toe te passen op de Nederlandse context, en op te zoek te gaan naar welke precieze aspecten van selectieprocedures bijdragen aan de vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer, met de onderzoeksvraag: Welke aspecten van de selectieprocedures van politieke partijen in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 zijn voorwaarden voor het bevorderen van de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer? Dit wordt gedaan door middel van een QCA-analyse, geïnformeerd door diepte-interviews met betrokkenen van verschillende partijen en bronnenonderzoek. De QCA-analyse kijkt naar de invloed van (combinaties van) 1) vernieuwing, 2) erkenning voor het belang van diversiteit, 3) de grootte van het selectoraat en 4) interne partijdemocratie op de gendergelijke vertegenwoordiging in de Tweede Kamerfractie. Uit de analyse blijkt dat normatieve overwegingen een grote rol spelen; een inzet op vernieuwing en het belang inzien van diversiteit bevordert de vertegenwoordiging van vrouwen. 

Vrouwen in de politiek

Aan het eind van de negentiende eeuw kwamen er verspreid over de hele wereld vrouwenbewegingen op gang, die een betere sociaal-economische en politieke positie voor vrouwen wilden. Eén van hun eisen: kiesrecht. Op dat moment werden zij afgewimpeld; waarom zou een vrouw mee willen doen aan de politiek? Zij had immers gedeelde politieke belangen met haar man, en die werd al vertegenwoordigd. De toegevoegde waarde van politieke participatie van vrouwen werd niet gezien; sterker nog, vrouwen werden ongeschikt geacht voor politieke functies (Sapiro, 1981, p. 701; Phillips, 2018, pp. 844-845). Deze vrouwenbeweging, ook wel de Eerste Feministische Golf (1850-1920) genoemd, was ook in Nederland aanwezig. Hoewel de Nederlandse Grondwet over kiesrecht geen onderscheid maakte tussen mannen en vrouwen (alleen tussen het wel of niet betalen van belasting, zogeheten censuskiesrecht), was stemmen voor vrouwen in de praktijk onmogelijk. Wanneer Aletta Jacobs zich in 1883 op de kieslijst van Amsterdam wil laten zetten, wordt zij geweigerd. Het is niet ‘volgens de geest van de wet’ dat vrouwen stemmen, zij bezitten geen burgerschapsrechten (Leyenaar et al., 2019, p. 17; Atria, 2019a). Een wetshistorische lezing van de Grondwet door de arrondissementsrechtbank in Amsterdam komt tot dezelfde conclusie, dat het “onmogelijk de bedoeling van de wetgever geweest kan zijn om de vrouw kiesbevoegdheid te geven” (Leyenaar et al., 2019, p. 20). 

            De vrouwenbeweging zet zich af tegen het idee dat vrouwen geen eigen politieke belangen hebben. Vrouwen zijn een politiek relevante groep omdat er wel degelijk problemen zijn die meer of vooral voor hen spelen. Sterker nog, de wetgeving creëert een duidelijke scheiding tussen man en vrouw: zij hebben minder toegang tot onderwijs, zijn in hun huwelijk ondergeschikt aan hun man en zijn niet economisch zelfstandig (Sapiro, 1981, pp. 703-705; Atria, 2019a). Vrouwen hebben het idee dat de mannelijke volksvertegenwoordigers niet voor hen opkomen, dus willen ze het zelf doen. Zonder vrouwen in de politiek zijn ze echter nog steeds afhankelijk van mannen die de verandering moeten doorvoeren.[1] 

In 1917 wordt na een lange strijd van verschillende vrouwenorganisaties de eerste horde overwonnen; vrouwen krijgen passief kiesrecht, en mogen zich verkiesbaar stellen. Tegelijkertijd wordt het censuskiesrecht afgeschaft; alle mannen kunnen nu stemmen, ongeacht hoeveel belasting ze betalen. In 1918 wordt Suze Groeneweg de eerste vrouwelijke volksvertegenwoordiger in de Tweede Kamer, voor de Sociaal Democratische Arbeiderspartij (SDAP) (De Beer, 2018). Vanaf 1919 krijgen vrouwen ook actief kiesrecht, en in 1922 brengen vrouwen voor het eerst hun stem uit in verkiezingen voor de Tweede Kamer. Nederland is het tiende land in Europa dat deze stap zet (Leyenaar et al., 2019, p. 109; 126; Leyenaar en Oldersma, 2007a, pp. 65-66). Hoewel in Nederland in 1919 de strijd was gewonnen, zou het voor vrouwen in de Nederlandse koloniën nog veel langer duren. Het algemeen kiesrecht (dus zonder eigendoms- of opleidingseisen) werd in Nederlands-Indië pas in 1945 ingevoerd, op de Nederlandse Antillen in 1948 en in Suriname pas in 1963 (Atria, 2019b). 

Het probleem van de politieke participatie van vrouwen is verweven met hun vertegenwoordiging in de politiek. De man-vrouwverhouding in politieke functies is tot op de dag van vandaag onderwerp van veel wetenschappelijk onderzoek (Sapiro, 1981; Mansbridge, 1999; Sawer, 2000; Tremblay, 2007; Krook, 2010a; Hughes en Paxton, 2019). De Tweede Kamer, het hoogste vertegenwoordigende orgaan, is nog nooit een demografische afspiegeling geweest van de maatschappij (Andeweg, 2019, pp. 7-11). Vanuit het perspectief van gerechtigheid zouden historisch achtergestelde groepen, zoals vrouwen en andere historisch achtergestelde groepen, evenredig vertegenwoordigd moeten worden in de politiek (Hughes en Paxton, 2019, p. 35). De vertegenwoordiging van vrouwen is niet alleen belangrijk vanuit het perspectief van gerechtigheid, maar ook functionaliteit. Nog steeds zijn er in Nederland en wereldwijd problemen die meer voor vrouwen gelden dan voor mannen, bijvoorbeeld huiselijk geweld, zwangerschapsdiscriminatie en economische afhankelijkheid (Verenigde Naties, 2020). Vrouwen kunnen dus wel degelijk de positie van vrouwen via wetgeving beïnvloeden (Sapiro, 1981, p. 712). Braga en Scervini (2017) tonen aan dat de aanwezigheid van meer vrouwelijke politici leidt tot een verbetering van de doeltreffendheid van beleid gericht op vrouwen, en in de Verenigde Staten hebben vrouwen via de Congressional Women’s Caucus wetgeving gericht op onder andere zwangerschapsdiscriminatie, pensioengelijkheid, vrouwelijk ondernemerschap en geweld tegen vrouwen geïntroduceerd (Braga en Scervini, 2017, p. 13; Women’s Congressional Policy Institute, 2019). Maar de discussie is ook breder: het gaat niet alleen om het opkomen voor de belangen van een bepaalde groep, maar ook over de legitimiteit van de Nederlandse politiek. De aanwezigheid van vrouwen op machtsposities is gekoppeld aan het vertrouwen van vrouwen in democratische instituties (Mansbridge, 1999, p. 641; Hakhverdian en Schakel, 2017, p. 73). Mansbridge (1999) omschrijft de symbolische waarde van evenredige vertegenwoordiging in de politiek: de aanwezigheid van vrouwen in machtsposities in dezelfde verhouding als de samenleving heeft volgens haar de potentie om de sociale betekenis van het vrouw-zijn en het politieke ambt te veranderen: macht is niet meer weggelegd voor mannen, het kenmerk ‘machtig’ wordt ook aan vrouwen toegewezen (Mansbridge, 1999, p. 649). Vrouwelijke politici fungeren ook als rolmodel, waarmee politieke betrokkenheid van jonge vrouwen wordt gestimuleerd (Wolbrecht en Campbell, 2007, p. 921). Politicus zijn wordt vaak gezien als een mannelijk beroep; een harde wereld waar een “feminiene” vrouw niet zou passen. Gendergelijkheid in de politiek gaat niet alleen om het verwerven van rechten voor vrouwen waarover mannen ook beschikken, maar ook over de afwijzing van genderrollen en het idee dat politiek voornamelijk zou zijn weggelegd voor mannen (Phillips, 2018, p. 842). Hierbij past dat de man-vrouwverhouding in politieke functies vijftig procent zou moeten zijn, een demografische afspiegeling van de maatschappij. 


Is een moderne samenleving gelijk?

Er zijn verschillende ideeën over hoe de vijftig procent bereikt kan worden. Eén prominente is de moderniseringstheorie. Deze stelt dat culturele en sociale veranderingen aangejaagd worden door economische en technologische ontwikkeling. De meest relevante vorm van moderniseringstheorie voor politieke vertegenwoordiging is de conceptualisatie van Inglehart in de jaren ‘70. Hij stelt dat de sociale veranderingen die ontstaan uit een nieuw economisch systeem leiden tot een verschuiving van de dominante normen en waarden in een samenleving (Inglehart, 1990, p. 4). Hierdoor hebben ze ook grote impact op de positie van vrouwen in de maatschappij. Hierin waren volgens hem twee fases te herkennen; na de verandering van een agrarische naar een industriële samenleving gingen vrouwen werken en leerden zij lezen en schrijven. Inglehart en Norris (2003) beargumenteren daarom dat vrouwen zonder de industrialisatie nooit politiek actief hadden kunnen worden (Inglehart en Norris, 2003, p. 10). 

De tweede fase is de postindustriële fase, de overgang van een industriële economie naar een kenniseconomie. De stijgende welvaart na de Tweede Wereldoorlog zorgde voor een hoger opgeleide bevolking en het ontstaan van een verzorgingsstaat. Vrouwen traden toe tot de hogere rangen van de arbeidsmarkt en het geboortecijfer ging omlaag (Inglehart en Norris, 2003, p. 11). De normen en waarden veranderden mee met de economie; de stijging in het aantal werkende vrouwen leidden tot een verandering van de opvattingen over de rol van kinderen in het leven van de vrouw. Volgens Inglehart waren mensen minder bezig met overleven, en meer met vrije tijd. Een hoger opgeleide bevolking heeft meer interesse in politiek, en wil bijdragen aan besluitvorming. Dit zou ook gelden voor vrouwen. Inglehart beargumenteert dat mensen meer tolerant werden voor diversiteit in hun omgeving, omdat hun zekerheid er niet door in het gedrang kwam (Inglehart, 1990, pp. 5; 178; 198). Zo ontstaat er meer ruimte voor vrouwen in de politieke arena, en worden normen van gendergelijkheid genormaliseerd. Modernisering zorgt voor “duidelijke, systematische veranderingen in de positie van de vrouw”, met gendergelijkheid als uitgangspunt (Inglehart en Norris, 2003, p. 10).

In de jaren ‘80 was er actief overheidsbeleid voor het bevorderen van gendergelijkheid in de maatschappij en de politiek. Wanneer het ging over politieke vertegenwoordiging, was de moderniseringstheorie, wellicht niet opzettelijk, zichtbaar; de aanname was dat vrouwen nog niet geschoold genoeg waren voor een politieke carrière. Het beleid zorgde voor onderwijs in burgerschap, zodat vrouwen mee zouden kunnen met mannelijke politici. Zodra ze deze kennis hadden zouden vrouwen op natuurlijke wijze gaan meedoen met de politiek (Oldersma, 2005, p. 160). In eerste instantie leek dit te werken; in de jaren ‘90 was er een stijging van het aantal vrouwen in de politiek, mede door de vrouwenorganisaties van politieke partijen die deze educatieve en aanjagende rol vervulden (Leyenaar et al., 2019, p. 209). 

Echter, op de lange termijn bleek de moderniseringstheorie niet te kloppen. Ten eerste, algemene economische ontwikkeling en de daar volgens de theorie bijbehorende sociale en politieke vooruitgang is niet eerlijk verdeeld. Moderniseringstheorie stelde dat economische ontwikkeling de sociale realiteit zou veranderen, maar dit effect werd overschat. Eeuwenoude verankerde sociale verhoudingen, waaronder systemen van uitsluiting en discriminatie op basis van sociale klasse, etniciteit en geslacht, werden door de theorie genegeerd (Brohman, 1995, p. 125). Toegang tot hoger onderwijs, werken en de politiek waren toch vooral weggelegd voor witte vrouwen uit een hogere sociale klasse (McDowell, 2006, p. 831). Ten tweede bleek de theorie ook cijfermatig niet te kloppen; politieke vooruitgang bleef achter ten opzichte van de economische ontwikkeling van landen (Hughes en Paxton, 2019, p. 34). Ook in Nederland is dit zichtbaar; ondanks het feit dat Nederland een sterk ontwikkelde kenniseconomie heeft en vrouwen gemiddeld even hoog opgeleid zijn als mannen, heeft de vertegenwoordiging van vrouwen in Nederland, waaronder in de Tweede Kamer, nog nooit de vijftig procent bereikt (CBS, 2019; zie Figuur 1). 

Figuur 1: Percentage vrouwen in de Tweede Kamer na verkiezingen, 1918-2021.[2]

Sinds de stijging in de jaren ‘90 schommelt het aantal vrouwen in de Tweede Kamer heen en weer, de afgelopen zes verkiezingen is er even vaak een stijging als een daling te zien (zie Figuur 2 en 3). Dit gebeurt niet alleen in Nederland; Kjaer (1999) ziet hetzelfde effect in Denemarken, en Kroeber et al. (2019) wijzen in hun analyse van de vertegenwoordiging van vrouwen in verschillende lagen van de Duitse overheid op het bestaan van een ‘verzadigingspunt’. Het aantal vrouwen schommelt daaromheen, waardoor de vijftig procent die wordt verwacht door de moderniseringstheorie niet gehaald wordt (Kroeber et al., 2019, p. 125). Het gebrek aan evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de politiek kan niet alleen aan hen worden toegekend; er moeten andere, meer hardnekkige factoren zijn die een rol spelen. 

Dit is ook de kritiek die de Nederlandse vrouwenbewegingen, die onderdeel waren van de Tweede Feministische Golf, hadden op het overheidsbeleid; deze erkende de institutionele barrières niet waar vrouwen in de maatschappij, en binnen de politiek, tegenaan liepen. Het probleem lag niet bij de vrouwen die toegang wilde tot het politieke systeem, maar bij het systeem zelf die hen de toegang ontzegde. Het idee van gelijkheid dat vanzelf zou gaan gaat niet samen met de erkenning dat vrouwen worden achtergesteld in een samenleving die gedomineerd wordt door mannen in machtsposities; het is niet in het belang van degene in machtsposities (in de Nederlandse context, de top van de politieke partijen) om ruimte te maken (Sapiro, 1981, p. 706). 

Figuur 2: Percentage vrouwen in de Tweede Kamer na verkiezingen, 1994-1998[3]

Figuur 3: Verschil in het aantal vrouwen in de Tweede Kamer na de verkiezingen, 1998-2021.[4]

De rol van partijen

Tegelijkertijd met het invoeren van het vrouwenkiesrecht kwam nog een grote verandering: in 1917 werd het meerderheidsstelsel gebaseerd op districten ingeruild voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit stelsel het meest gunstige is voor evenredige vertegenwoordiging (Tremblay, 2007; Leyenaar en Oldersma, 2007b; Krook, 2010a; Bernauer et al., 2015).  De opstelling van de Tweede Kamer, inclusief het wel of niet aanwezig zijn van vrouwen, is afhankelijk van kandidatenlijsten die worden opgesteld door de politieke partijen, die zo de rol vervullen van een poortwachter (Bos et al., 2005, p. 41). Politieke partijen kunnen worden gezien als instituties binnen het Nederlandse kiesstelsel, elk met hun eigen tradities, regels, ideologische en electoraal-strategische afwegingen en verschillende selectie-eisen en -procedures (Celis et al., 2015, pp. 766-767). Dit leidt ertoe dat de geschiedenis van vrouwen in de politiek volgens Leyenaar et al. vooral gaat over de “(on)welwillende houding van partijen” (Leyenaar et al., 2019, p. 149). Dit blijkt historisch vooral onwelwillendheid; tot ver in de jaren ‘50 van de twintigste eeuw werden er niet meer dan tien vrouwen tegelijkertijd verkozen tot Tweede Kamerlid, en er zijn tot vandaag maar weinig fracties in de Tweede Kamer die ooit de vijftig procent hebben bereikt. Nog steeds vormen politieke partijen de grootste barrière voor evenredige vertegenwoordiging (Leyenaar, 1989, p. 104; Parlementair Documentatiecentrum, n.d.; Krook, 2010b, p. 709). 

Krook (2010b) formuleerde een feministisch-institutionalistische benadering voor het bestuderen van selectieprocedures; volgens haar ligt het probleem niet bij vrouwen die niet politiek actief willen worden, maar bij de regels, normen en praktijken in politieke selectieprocedures die impliciet of expliciet vrouwen uitsluiten. Deze zijn deels afkomstig van de partij, en deels uit het kiesstelsel. Volgens Krook nemen in politieke organisaties zoals partijen langlopende regels, normen en praktijken de vorm aan van instituties, of ze nou verankerd zijn in statuten en reglementen of niet. Hoeveel kandidaten mogen op de lijst, hoe wordt de lijst opgesteld, wat zijn de eisen die gesteld worden, welke idealen wil de partij uitstralen met deze kandidatenlijst?  Het uiteindelijke aantal vrouwen op de kandidatenlijst en in de Kamer is afhankelijk van hoe deze systemische, praktische en normatieve overwegingen combineren en tot uiting komen (Krook, 2010b, pp. 710-712). 

Hier moeten we dus een verklaring zoeken voor de huidige fluctuerende cijfers. Vaak zijn de selectieprocedures niet transparant; hoewel er soms stukken beschikbaar zijn, is het bij veel partijen niet duidelijk hoe kandidaten gekozen worden (Bjarnegard en Kenny, 2015, p. 748). Terwijl dit een enorme invloed heeft op de samenstelling van onze vertegenwoordigende organen. Hoog tijd dus om de selectieprocedures binnen politieke partijen onder de loep te nemen.  Dit leidt tot de volgende onderzoeksvraag: Welke aspecten van de selectieprocedures van politieke partijen in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 zijn voorwaarden voor het bevorderen van de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer? 

Theoretisch kader: normatieve en praktische instituties

Bij het selecteren van kandidaten spelen voor partijen veel overwegingen en institutionele eigenschappen een rol. De onderzoeksvraag welke aspecten van de selectieprocedures van politieke partijen in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 zijn voorwaarden voor het bevorderen van de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer? is geïnteresseerd in welke praktische en normatieve institutionele overwegingen binnen de selectieprocedure ertoe leiden dat een politieke partij meer vrouwen op de kandidatenlijst zet, met als resultaat meer vrouwen in de Tweede Kamer. Door beperkingen in de strekking van het onderzoek is het niet mogelijk om alle potentiële overwegingen mee te nemen. Om deze reden worden er vier hypothesen geformuleerd op basis van eerdere onderzoeken. Er wordt uitgegaan van Krook’s (2010b) kadering van institutionele eigenschappen, waarin er wordt gekeken naar het samenspel tussen systemische, praktische en normatieve overwegingen (Krook, 2010b, p. 712). Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van gelijke systemische omstandigheden; alle partijen deden mee aan dezelfde verkiezingen en zijn onderworpen aan hetzelfde kies- en rechtssysteem. De eerste twee hypothesen zijn op zoek naar de zogeheten normatieve instituties binnen een partij: wat is de rol van normen en waarden bij het bepalen van de kandidatenlijst? Hypothese drie en vier kijken naar hoe een partij haar selectieprocedure praktisch opstelt. 

Ten eerste wordt er gekeken of partijen waarde hechten aan vernieuwing. Volgens Celis et al. (2015) hinderen selectieprocedures de evenredige vertegenwoordiging van historisch achtergestelde bevolkingsgroepen doordat er veelal een voorkeur is voor zittende kandidaten. Het vervangen van eventueel lang zittende Kamerleden door nieuwkomers kan leiden tot interne spanningen, wat veel partijen proberen te voorkomen (Celis et al., 2015, pp.  767-768). In het geval dat een partij wiens huidige fractie voor het merendeel bestaat uit mannen zoekt naar vernieuwing, komt er ruimte voor nieuwe vrouwelijke kandidaten. De eerste hypothese is dus: 

  • H1: Partijen die streven naar vernieuwing in de selectieprocedure hebben procentueel meer vrouwen in de Tweede Kamerfractie. 

De tweede hypothese gaat over de ideeën die partijen hebben wat betreft diversiteit en is gebaseerd op wat Leyenaar et al. (2019) eerder in de theorie al de “(on)welwillende houding van partijen” noemde; partijen die überhaupt belang hechten aan diversiteit en een doel stellen zullen meer vrouwen op de kandidatenlijst zetten (op verkiesbare plekken) en dus meer vrouwen in hun Tweede Kamerfractie hebben (Leyenaar et al., 2019, p. 149). Veel onderzoeken hebben uitgewezen dat vrouwen over het algemeen meer terughoudend zijn om de politiek in te gaan, omdat politiek wordt gezien als een ‘mannelijk’ beroep (Rosenwasser en Dean, 1989; Schneider et al., 2016), en omdat je als vrouwelijke volksvertegenwoordiger kan rekenen op ongelijke behandeling in/op onder andere (sociale) media (Van der Pas en Aaldering, 2020; Saris en Van de Ven, 2021). Door deze begrijpelijke terughoudendheid is het voor partijen die meer diversiteit nastreven belangrijk dat ze niet alleen wachten totdat de vrouwen naar hen komen, maar ook actief op zoek gaan. Dit kan worden bevorderd door gebruik van een streefcijfer of quotum. De tweede hypothese is dus: 

  • H2: Partijen die belang hechten aan diversiteit en dit doel kwantificeren door middel van een quotum of streefcijfer hebben procentueel meer vrouwen in de Tweede Kamerfractie.  

Als het gaat over de praktische opstelling van de selectieprocedure zijn er twee aspecten belangrijk: de opstelling van het ‘selectoraat’, waarmee de mensen die de daadwerkelijke lijst opstellen wordt bedoeld, en het democratisch gehalte, waarbij de invloed van gewone leden wordt bekeken. De derde hypothese gaat over het selectoraat: wie selecteert kandidaten? Vrijwel alle Nederlandse politieke partijen stellen een (concept)kandidatenlijst samen met gebruik van een hiervoor aangestelde commissie (Pennings en Hazan, 2001, p. 269). Het verschil zit hem in de opstelling van deze commissie. Als een partij diversiteit nastreeft is dit makkelijker te bereiken wanneer een kleine groep zich over de lijst buigt, dan wanneer alle leden hier een grote invloed op hebben; het is voor de partij makkelijker om ideologische eisen te stellen aan de lijst wanneer maar een kleine groep deze hoeft mee te nemen (Gauja en Cross, 2015, p. 288). Zo blijkt uit verschillende onderzoeken in Australië, Canada en Noorwegen dat een exclusiever selectoraat leidt tot een hoger percentage vrouwen op de lijst (Matland en Studlar, 1996; Gauja en Cross, 2015). Ook zorgt een klein selectoraat ervoor dat deze sneller verantwoordelijkheid moet nemen; delen van de achterban die diversiteit in de lijst nastreven weten op wie ze zich moeten richten (Caul, 1999, p. 81). De derde hypothese is dus: 

  • H3: Partijen waarbij een kleinere en meer exclusieve groep de kandidaten kiest hebben procentueel meer vrouwen in de Tweede Kamer. 

De vierde hypothese gaat over het democratisch gehalte van het selectieproces: wat is de invloed van gewone leden? Hoewel gewone leden in vrijwel alle Nederlandse politieke partijen geen invloed hebben op de conceptlijst, bieden verschillende partijen hen de kans om hun mening te uiten over de opstelling van de lijst en in sommige gevallen wijzigingen door te voeren voordat de lijst definitief vastgesteld wordt. De wijze waarop dit gebeurt verschilt per partij, en sommige partijen zijn democratischer dan andere. Rahat et al. (2008) laten zien dat meer interne partijdemocratie heeft geleid tot een afname van relatieve diversiteit op de kandidatenlijsten voor het Israëlische Lagerhuis, de Knesset. Volgens hen is het schadelijk voor de representativiteit van de kandidatenlijst wanneer er gelijke participatie is, waarbij nieuwe en niet-betrokken leden een gelijke stem hebben als oudere actieve leden (Rahat et al., 2008, pp. 672-674). Niet-betrokken leden zijn minder bekend met de organisatie van de partij en met de desbetreffende kandidaten. Een gebrek aan informatie kan ertoe leiden dat zijn hun voorkeur uitspreken voor meer bekende, zittende kandidaten. In een politiek klimaat waar meer waarde wordt gehecht aan de persoon ten opzichte van de partij hechten (ongeïnformeerde) kiezers waarde aan herkenning (Jiménez-Sánchez et al., 2018, p. 165; Garzia et al., 2020, p. 18). Bij de meeste partijen is de meerderheid van de zittende kandidaten man. Hiermee zorgt dit mechanisme voor minder ruimte voor nieuwe, onbekende vrouwelijke kandidaten. De opstelling van het ledenbestand van partijen maakt ook uit. Volgens onderzoek van Coffé en Bolzendahl (2010) is er een verschil in hoe mannen en vrouwen participeren in de politiek: vrouwen zijn eerder maatschappelijk actief, terwijl mannen vaker actief zijn bij een politieke partij (Coffé en Bolzendahl, 2010, p. 324). Hoe meer vrouwen er actief lid zijn van een partij, hoe meer vrouwen er verkiesbaar worden gesteld voor politieke functies (Caul, 1999, p. 90). De vierde hypothese is dus: 

  • H4: partijen waarbij de leden weinig invloed hebben op de uiteindelijke lijst hebben procentueel meer vrouwen in de Tweede Kamer. 
Figuur 4: Uitwerking causale relatie van de verschillende voorwaarden en de uitkomst.

Onderzoeksopzet

Methode

Om erachter te komen welke overwegingen in de selectieprocedures van partijen leiden tot meer vrouwen in de Tweede Kamer zal een qualitative comparative analysis (QCA, kwalitatief vergelijkende analyse) uitgevoerd worden. De keuze is gemaakt omdat het een combinatie is van vergelijkingen tussen partijen, maar ook onderzoek binnen partijen. QCA geeft de mogelijkheid om meerdere voorwaarden en hun invloed op het aantal vrouwen in de Kamer te bekijken, maar laat ook ruimte voor aanvulling door middel van interviews en overige bronnen over de casus (Ragin, 2008a, p. 3). Hierbij worden partijen op de vier verschillende voorwaarden (vernieuwing, belang van diversiteit, exclusief electoraat, en laag democratisch gehalte) en de uitkomst gescoord tussen 0 en 1. De scores van alle partijen worden vergeleken met hun prestatie met betrekking tot een diverse fractie, om de relatie tussen de voorwaarden en de uitkomst te bepalen. Er wordt dus gekeken naar: welke (combinaties van) voorwaarden van de selectieprocedures zijn nodig voor meer vrouwen in de Tweede Kamer? Uit de analyse blijkt welke variabelen sufficient (“toereikend”), waarbij deze alleen tot een goed resultaat leidt, necessary (“vereist”), waarbij deze cruciaal is in combinatie met anderen, en “onnodig” zijn (Toshkov, 2016, pp. 270-271). QCA heeft twee varianten: crisp set (csQCA), en fuzzy set (fsQCA). Bij csQCA zijn er twee opties qua score: 0 en 1. fsQCA, daarentegen, laat ruimte voor scores tussen 0 en 1. Hier zal dit onderzoek gebruik van maken. Dit zorgt ervoor dat de nuance kan worden opgezocht, en dat partijen per voorwaarde geclassificeerd kunnen worden op een schaal, in plaats van een binaire keuze tussen 0 en 1.

Net zoals alle andere methoden heeft QCA zijn gebreken. Bij een klein aantal casussen is het over het algemeen niet mogelijk om de resultaten te generaliseren. Dit komt ook doordat dit onderzoek gericht is op de Nederlandse context. Bij de fsQCA-analyse worden partijen gescoord op een schaal (zie Tabel 1). Doordat ik zelf de scores en de schaal moet opstellen is er sprake van enige subjectiviteit. Echter, deze zal verminderd worden door de schaal zo veel mogelijk te baseren op theoretische overwegingen en me hieraan te houden; zo worden alle partijen gelijk getoetst. Bij een klein aantal casussen is het risico dat de gekozen voorwaarden niet relevant zijn voor de uitkomst, en dat er valse causaliteit ontstaat waarbij een groter aantal casussen die fout zichzelf opheft (Toshkov, 2016, p. 282). Cooper en Glaesser (2016) stellen dat een QCA-analyse met vier voorwaarden ten minste twaalf casussen nodig heeft om dit te voorkomen (Cooper en Glaesser, 2016, p. 446). Aangezien dit onderzoek gebruik maakt van vijftien casussen (zie hieronder), zou dit geen probleem moeten zijn.

Operationalisatie en data

Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te vergroten zal de complete populatie van partijen die op 18 maart 2021 zitting namen in de Tweede Kamer worden meegenomen. Bij het berekenen van het percentage vrouwen in de Kamer zijn de leden die met voorkeurstemmen zijn verkozen wel meegenomen; dit waren Kauthar Bouchallikht en Lisa Westerveld voor GroenLinks, en Marieke Koekkoek voor Volt. Ook is Marijke van Beukering van D66 meegenomen in de berekening, die in april 2021 de Kamer betrad nadat Sidney Smeets moest terugtreden. Het is door een gebrek aan tijd en middelen niet mogelijk om met een vertegenwoordiger van elke partij een interview af te nemen. Hierbij ben ik afhankelijk van de bereidheid van partijen om mij te woord te staan. De PVV en DENK zijn niet meegenomen in dit onderzoek. De PVV is niet meegenomen omdat deze geen formele partijstructuur heeft, en niet inging op enige uitnodiging tot meedoen aan het onderzoek. DENK reageerde ook niet op meerdere verzoeken tot een interview. Dit was voor meer partijen het geval, maar de PVV en DENK hebben beiden dermate weinig informatie op hun website dat het onmogelijk was om hen op elke voorwaarde te scoren. De SGP en 50PLUS waren niet bereid tot een interview, maar zijn wel meegenomen doordat er voldoende informatie openbaar beschikbaar is.   

De vier voorwaarden volgen uit het theoretisch kader en zijn als volgt: (1) vernieuwing, (2) belang van diversiteit, en (3) een exclusief selectoraat, en (4) een laag democratisch gehalte. Voordat er een analyse uitgevoerd kan worden moet er worden bepaald hoe alle partijen op deze voorwaarden scoren. Dit wordt gedaan door waar mogelijk interviews, en bronnenonderzoek als aanvulling. De bronnen die hierbij veelal geraadpleegd zullen worden zijn: de opdracht van het partijbestuur aan eventuele kandidatencommissie, de verantwoording van de kandidatencommissies, de profielschets van een beoogd Kamerlid, en opnames van partij(verkiezings)congressen en algemene ledenvergaderingen. Deze worden verzameld via de website van de partij, YouTube, of zijn na navraag aangeboden door het partijbureau via e-mail. In het analyseren van de interviews wordt er rekening gehouden met de mogelijkheid dat politieke partijen sociaal-wenselijke of niet-complete antwoorden geven, die het beeld kunnen vertekenen. Dit is vooral relevant voor politieke partijen; hoe zij worden gezien heeft invloed op hun electoraal succes, zij zullen hun best doen om dit zelf in de hand te houden (Smith, 2005, p. 93).

            In de interviews wordt er gevraagd naar het belang van vernieuwing met de volgende vragen: (1) hoe gaan jullie om met zittende versus nieuwe kandidaten? (2) in hoeverre is er begeleiding voor nieuwe kandidaten in de sollicitatieprocedure/ voordat ze de politiek ingaan? Hieruit blijkt dat er onder ‘vernieuwing’ twee dingen worden begrepen: hebben nieuwe sollicitanten die nog geen lid zijn van de Tweede Kamer een gelijke kans, en in hoeverre is er binnen de partij kans tot ontwikkeling, en begeleiding bij het volgen van de selectieprocedure? Dit tweede onderdeel kijkt naar de aanwezigheid van breed toegankelijke opleiding en cursussen, en vormen van begeleiding binnen de procedure, zoals trainingen of masterclasses.

Het belang van diversiteit in de selectieprocedure werd als volgt ondervraagd: (1) hoe belangrijk denkt u dat de achterban diversiteit in de lijst vindt? (2) hoe heeft de kandidatencommissie diversiteit geprioriteerd in de selectie van de kandidaten?  (3) hoe expliciet is er gesproken over het aantal of percentage vrouwen dat op de lijst komt? Deze vragen zijn gekozen omdat een belangstelling voor diversiteit wordt gedefinieerd als niet alleen zeggen dat je het belangrijk vindt, maar het ook een plek geven in de selectieprocedure. De meest extreme vorm hiervan is een vrouwenquotum. Echter, veel partijen stellen ook zonder quotum een (onofficieel) doel voor zichzelf. Hoewel dit onderzoek gaat over vrouwen in de politiek, is diversiteit natuurlijk breder dan dat. Veel partijen verstaan onder diversiteit onder andere: regionale spreiding, etnische achtergrond, geslacht, leeftijd, opleidingsniveau. Wanneer er in de analyse wordt gerefereerd naar een streefcijfer of quotum gaat het om het aantal vrouwen. 

De praktische instituties van de selectieprocedure werden als eerste breed ondervraagd met de vraag: zou u mij stap voor stap kunnen vertellen hoe het proces verloopt? Dit is een uitnodiging aan de geïnterviewde om het proces zo specifiek mogelijk te omschrijven. Voor de exclusiviteit van het selectoraat werd er verder gevraagd naar de invloed van het partijbestuur op de selectie van kandidaten. Hiermee kwam naar voren of de commissie leden bevat die ook bestuursleden zijn van de partij. Veel partijen hebben de samenstelling van de kandidatencommissie online gepubliceerd. Rahat en Hazan (2001) hebben een typologie gemaakt van de verschillende typen selectoraat, gerangschikt van inclusief naar exclusief (zie Figuur 5).

Figuur 5: Typen selectoraat van inclusief naar exclusief.

In Nederland komen de eerste twee vormen, waarbij kandidaten worden gekozen door alle stemgerechtigden of alle partijleden, niet voor. Daarom beperkt dit onderzoek zich tot de laatste drie vormen. Een gekozen commissie is er een wiens leden zijn gekozen door de leden van de partij, eventueel na voorstel van het partijbestuur. Een niet-gekozen commissie wordt door het partijbestuur aangesteld. De meest exclusieve vorm is die waarin de partijtop of -leider zelf de lijst opstelt. Dit is het geval wanneer de commissie helemaal bestaat uit leden van het bestuur (Rahat en Hazan, 2001, pp. 301-303). 

            De tweede praktische overweging is het democratisch gehalte. Krijgen gewone partijleden de mogelijkheid om de lijst aan te passen nadat deze is opgesteld door een kandidatencommissie, hoe groot is de controle van de partijtop op de uiteindelijke lijst? In het interview wordt dit met de volgende vraag aangestipt: hoeveel invloed hebben de leden op de kandidatenlijst, kunnen zij deze nog veranderen? En in hoeverre gebeurt dat? Rahat en Hazan identificeren drie vormen van partijdemocratie bij het opstellen van lijsten: systemen waarbij leden stemmen over de opstelling van de lijst, systemen waarbij de lijst zonder tussenkomen van de leden bekrachtigd wordt, en systemen met een combinatie van beide. Deze typologie is bij het onderzoek aangepast aan de Nederlandse situatie; er wordt een onderscheid gemaakt tussen partijen waar leden de lijst kunnen aanpassen, en wanneer ze alleen de lijst als geheel kunnen aannemen of afwijzen. Ook wordt er een onderscheid gemaakt tussen centrale vormen van partijdemocratie, waarbij leden individueel op een partijcongres of -vergadering hun stem uitbrengen, en gedecentraliseerde vormen, waarbij het stemrecht uitgevoerd kan worden via een lokale of regionale afdeling. Omdat niet alle leden van een nationale partij ook actief zijn op het lokale of regionale niveau, worden deze vormen gezien als een afzonderlijke trap met minder interne democratie dan systemen waar centraal individueel gestemd wordt (zie Tabel 1).  

Tabel 1: Voorwaarden voor de QCA-analyse. 

VoorwaardeDefinitieSchaal
VernieuwingEerlijke kansen voor nieuwe kandidaten en mogelijkheid tot ontwikkeling binnen de partij en/of begeleiding binnen het proces. 0      – vernieuwing is niet van belang
0.33 – vernieuwing wordt belangrijk geacht, maar voorkeur voor zittende kandidaten
0.66 – er wordt gezocht naar vernieuwing, geen begeleiding of opleidingskansen
1      – er wordt gezocht naar vernieuwing en er zijn opleidingskansen en/of begeleiding binnen de partij
Belang van diversiteitDiversiteit wordt als belangrijk gezien en wordt geprioriteerd, bijvoorbeeld in de vorm van een streefcijfer of quotum. 0      – diversiteit is niet van belang
0.33 – diversiteit is van belang, maar er is          geen streven
0.66 – diversiteit is van belang, onofficieel streefcijfer 1      – diversiteit is verankerd door een verplicht quotum. 
Exclusief selectoraatWie stelt de conceptlijst op: grootte en opstelling van kandidatencommissie0      – alle leden
0.33 – gekozen commissie
0.66 – niet-gekozen commissie
1      – partijleider
Laag democratisch gehaltePartijleden hebben weinig kans om de lijst te beïnvloeden – kandidaten worden door commissie aangewezen0     – individuele leden kunnen correctie uitvoeren
0.25 – individuele leden kunnen lijst bekrachtigen 0.50 – afdelingen kunnen correctie uitvoeren 
0.75 – afdelingen kunnen lijst bekrachtigen 1      – er wordt niet gestemd over de lijst
Gendergelijkheid in de fractie (uitkomst)Percentage vrouwen in de TK-fractie na de verkiezingen in 2021. 0    – 0-10%
0.2 – 11-20%
0.4 – 21-30%
0.6 – 31-40%
0.8 – 41-49%
1    – 50-100%

Analyse van data

Om structuur aan te brengen in de analyse zal eerst elke voorwaarde worden langsgegaan, en wordt er gekeken welke vormen zij aannemen bij de verschillende partijen. Hierbij wordt de diversiteit tussen verschillende partijen geïllustreerd en wordt er bepaald welke score elke partij krijgt voor deze voorwaarden. De bronnen die per partij gebruikt worden zijn te zien in bijlage 1, de uiteindelijk scores in bijlage 2. Deze analyse zal uitwijzen welke componenten essentieel zijn voor het bereiken van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer. 

Selectieprocedures van politieke partijen

Normatieve instituties in de selectieprocedure

Voorwaarde 1: Vernieuwing

De variabele vernieuwing is op basis van de theorie van Celis et al. (2015) onderverdeeld in vier verschillende mogelijkheden. Hier woog niet alleen mee of partijen vernieuwing belangrijk vonden, maar ook in hoeverre er voor nieuwe leden en sollicitanten binnen en buiten het proces mogelijkheden tot opleiding en begeleiding zijn. Hier is het belangrijk om aan te merken dat er na de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 vier nieuwe partijen in de Tweede Kamer zijn gekomen. Dit zijn: BIJ1, de BoerBurgerBeweging, JA21, en Volt. Aangezien zij geen zittende Kamerleden hadden worden zij anders gescoord. Bij deze partijen wordt er gekeken naar hoe open ze staan voor mensen buiten de bestaande partijorganisatie of buiten het netwerk van de partij. Verder is er wel gekeken naar opleiding en begeleiding bij deze partijen. 

De laagste score voor vernieuwing werd gegeven aan partijen waarbij vernieuwing helemaal niet van belang was bij de selectieprocedure. Dit was het geval voor drie partijen, waarbij het zich bij alle drie anders uiten. Forum voor Democratie, 50PLUS en JA21 stellen allemaal de eis in hun statuten en profielschets van kandidaten (50PLUS) dat een kandidaat minimaal een jaar lid moeten zijn van de partij, alvorens ze op de lijst voor de Tweede Kamerverkiezingen komen te staan. Dit heeft bij 50PLUS te maken met het voorkomen van zetelroof. Kandidaten moeten verklaren dat ze geen “verleden als politieke ‘job-hopper’” hebben en tekenen bij kandidaatstelling een anti-zetelroofbeding.

Bij alle drie de partijen bestond de kandidatenlijst vooral uit bekende namen. Bij FvD vervullen veel van de hooggeplaatste kandidaten andere belangrijke functies binnen de partij, zoals blijkt uit de Agenda van de ALV in 2021 waarbij hun rollen werden bekrachtigd. In de top tien zaten drie bestuursleden en twee leden van de Commissie voor Beroep van de partij. JA21 is een nieuwe partij, die zich in december 2020 afsplitste van FvD. In die zin waren alle kandidaten nieuw. Echter, bij de splitsing gingen veel kandidaten van Forum mee. Deze hadden bijvoorbeeld al functies in de Provinciale Staten (Nicki Pouw-Verweij en Maarten Goudzwaard) en in het Europees Parlement (Derk-Jan Eppink en Michiel Hoogeveen) (Parlementair Documentatiecentrum, n.d.). 

De tweede trap van de vernieuwingsvariabele kwam maar bij één partij voor. Waar veel partijen eisen van hun kandidatencommissies dat er vernieuwing in de lijst komt, blijkt uit een interview dat de SP een voorkeur had voor zittende kandidaten. De top tien van de lijst bestond alleen uit huidige Kamerleden. Ook heeft de partij geen vorm van interne opleiding of begeleiding in het selectieproces, waar die in het verleden wel aanwezig was. 

De derde trap van vernieuwing was dat partijen wel vernieuwing in de lijst willen, maar geen vorm van begeleiding of opleiding hebben. Dit was te zien bij D66 en de ChristenUnie. Beiden hechten veel belang aan een vernieuwing van de lijst, waarbij de ChristenUnie zelfs in de top zes een quotum voor zichzelf had ingesteld. Echter, uit het eindverslag van de kandidatencommissie bleek dat er vraag is naar meer begeleiding binnen de partij, die op dit moment niet geboden wordt. Uit een interview met de voorzitter van D66 bleek ook dat er veel belang werd gehecht aan vernieuwing: “Wat wij belangrijk vonden is dat we voldoende vernieuwing in de lijst zouden hebben zitten, en daarin hebben we ook met alle scenario’s rekening gehouden. Bijvoorbeeld bij het halen van slechts tien zetels, ook dan wilde we nieuwe mensen hebben (…)”. Er is echter weinig begeleiding in het proces vanuit de partij. De intentie was om voor deze verkiezingen oriëntatieweekenden te organiseren voor potentiële kandidaten, maar dat kon door de coronacrisis en bijbehorende maatregelen niet doorgaan.

De meerderheid van de partijen viel onder de vierde trap van vernieuwing: er wordt gezocht naar vernieuwing, en de partij biedt begeleiding binnen het proces en/of opleidingskansen aan potentiële kandidaten. Verschillende partijen stellen een limiet aan het aantal termijnen dat een Kamerlid kan blijven zitten, waarna er dispensatie moet worden gevraagd aan het bestuur of kandidaten specifiek gevraagd moeten worden door de kandidatencommissie. De PvdA en het CDA hanteren een limiet van drie termijnen, de VVD twee. Bij veel partijen werd de commissie gevraagd om voor vernieuwing te zorgen; dit was het geval bij het CDA, GroenLinks, de PvdA en de SGP. Bij de nieuwe partijen Volt, BoerBurgerBeweging en BIJ1 was het van belang dat zij openstonden voor nieuw talent van buiten de partij. Dit was bij alle drie het geval. BIJ1 ging actief op zoek naar mensen die geen politieke ervaring hebben; voor hen is “deskundigheid door (levens)ervaring en contact met de samenleving” leidend. Alle laatstgenoemde partijen hebben enige vorm van begeleiding binnen het proces of opleiding binnen de partij voor potentiële kandidaten en geïnteresseerden. Dit neemt verschillende vormen en namen aan, zoals de talentenklas van GroenLinks, de opleidingsprogramma’s van de BBB en Volt, de talentenpool van het CDA, trainingen van de Partij voor de Dieren en de (top)kadertrainingen van de VVD. 

Voorwaarde 2: Belang van diversiteit

Bij de variabele over diversiteit werd er vooral gekeken in hoeverre partijen het belangrijk vonden dat ze een diverse kandidatenlijst presenteerden aan hun leden. Hierbij weegt het zwaar mee als een partij dit belang verankerde in een streefcijfer of quotum voor het aantal vrouwen. Elke partij heeft een andere definitie van diversiteit, waarbij er wordt gekeken naar verschillende sociale eigenschappen die vertegenwoordigd moeten zijn in een lijst. In deze analyse gaat het om het belang van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen in de lijst, dus vijftig procent.

            Bij vijf partijen was diversiteit helemaal niet van belang. Een oud-bestuurslid van JA21 gaf in antwoord op schriftelijke vragen aan dat diversiteit geen rol speelde in het opstellen van de kandidatenlijst, en dat er niet is gesproken over het aantal vrouwen op de lijst. Hetzelfde geldt voor 50PLUS. De overige drie partijen zijn expliciet tegen diversiteitsbeleid. Een mede-oprichter van de BoerBurgerBeweging gaf in een telefonisch gesprek aan dat diversiteit voor hen een “gelijke mix van boer en burgers” is, en dat zij “tegen elke vorm van discriminatie, inclusief positieve discriminatie” zijn. FvD heeft een actief standpunt tegen ‘identiteitspolitiek’, waarbij diversiteit expliciet voor hen geen streven is. De SGP heeft in haar Program van Beginselen opgenomen dat mannen en vrouwen een duidelijke aparte rol hebben in de samenleving: “in deze orde is de man het hoofd van de vrouw (…). Elk emancipatiestreven dat de van God gegeven roeping en plaats van mannen en vrouwen miskent, is revolutionair en moet krachtig worden bestreden.” Na een uitspraak van de Hoge Raad in 2010 mag de partij niet meer vrouwen uitsluiten bij het opstellen van kandidatenlijsten, puur op basis van hun geslacht. Echter, de kandidatenlijst van de SGP voor de Tweede Kamerverkiezingen in 2021 bestond alsnog uitsluitend uit mannen. 

Er zijn twee partijen waar diversiteit wel een rol speelde, maar er geen streven voor was: de Partij voor de Dieren en de SP. Bij beide partijen was diversiteit belangrijk, maar ondergeschikt aan andere zaken. De voorzitter van de kandidatencommissie van de SP: “Ik denk dat de achterban [diversiteit] heel belangrijk vindt, en dat dat één overweging is onder andere overwegingen.” Partij voor de Dieren: “Voor ons is het echt het belangrijkste dat mensen zich herkennen in ons gedachtegoed, en zich daarin willen verdiepen, en zich daarbij willen aansluiten”. De partijsecretaris van de Partij voor de Dieren gaf aan dat de partij een interessante positie heeft; bij hen solliciteren veel meer vrouwen voor politieke functies dan mannen. Hierdoor hebben zij geen actief diversiteitsbeleid. 

Het kwam bij drie partijen voor dat er een onofficieel streefcijfer voor het percentage vrouwen gehanteerd werd bij het opstellen van de kandidatenlijst. Sommige partijen benadrukten het belang van een evenwichtige vertegenwoordiging in de opdracht en profielschets, waarna de commissie daar een eigen interpretatie aan gaf. De opdracht aan de kandidatencommissie van D66 vroeg om een “lijstadvies dat inclusief is in de breedste zin van het woord: een evenwichtige balans man/vrouw (…)”. De lijstadviescommissie nam dat over op haar eigen manier: “Wij hebben gezegd dat we eigenlijk min of meer bij elk blok van tien kandidaten vijf vrouwen wilde hebben. Ik geloof niet dat we dat ergens hebben vastgelegd, maar dat is wel de redenering die we als lijstadviescommissie hadden”. De kandidatencommissie van GroenLinks kreeg van het partijbestuur de opdracht om een “evenwichtig samengesteld team” samen te stellen, dat divers was “wat betreft gender, leeftijd, etnisch-culturele achtergrond en regionale spreiding”. De commissie hanteerde echter geen streefcijfer voor diversiteit, waar ze in het verleden wel een 50/50 man-vrouwverhouding als eis hadden. De voorzitter van de Permanente Scoutingscommissie van de VVD gaf aan dat het wel van belang was dat de lijst een afspiegeling was van de samenleving, maar dat er geen streefcijfer gehanteerd werd: “We krijgen wel de opdracht mee vanuit het kaderstellend advies om voldoende vrouwen en nieuwe Nederlanders erbij te hebben, dus in die zin wordt het benoemd als specifiek aandachtspunt. Maar wij hanteren geen quota”. 

Vijf partijen hadden wel duidelijke streefcijfers en/of quota, die vroegen om (minstens) vijftig procent vrouwen op de kandidatenlijst. Voor de ChristenUnie geldt dat de profielschets niet vroeg om een specifiek aantal of percentage, maar dat de commissie daar wel voor koos. Dit was ook te zien bij het CDA. Bij andere partijen kwam de eis vanuit het partijbestuur: bij de PvdA werd de commissie gevraagd om minstens vijftig procent vrouwen op de lijst te zetten, met “per cohort van zes plaatsen minimaal drie vrouwen”. Volt heeft in haar beginselen ‘pariteit’ opgenomen, het principe dat er op elke kandidatenlijst een evenredige verdeling is van mannen en vrouwen. Dit wordt gedaan met een ‘geritste’ lijst, waarbij mannen en vrouwen om-en-om op de lijst staan. Diversiteit is ook een basisbeginsel van BIJ1. Vanuit het principe van radicale gelijkwaardigheid wordt er gezocht naar een lijst die zo “divers en inclusief mogelijk is”. Hiervoor worden quota gebruikt: “we willen bij voorkeur dat minstens de helft uit vrouwen bestaan en minstens de helft uit niet-witte mensen bestaat”. 

Praktische instituties in de selectieprocedure

Voorwaarde 3: Exclusief selectoraat

De analyse van de exclusiviteit van het selectoraat buigt zich over de vraag: wie stelt de lijst op? Ook gaat het over de vraag of leden invloed hebben op het antwoord op deze vraag: of het selectoraat wordt gekozen of niet. Onderzoek van onder andere Gauja and Cross (2015) liet zien dat partijen die diversiteit nastreven dit beter bereiken met een exclusief selectoraat; een procedure waarbij een kleine groep de lijst opstelt leidt tot meer vrouwelijke volksvertegenwoordigers. Ideologische eisen zijn voor een partij makkelijker om te stellen wanneer een kleine groep ze moet uitvoeren. Dit onderzoek gaat uit van vier verschillende vormen selectoraat. 

            In Nederland is er geen enkele partij waarbij de leden direct de lijst kiezen. Alle partijen verkiezen een optie waarbij een dan al niet gekozen commissie of het partijbestuur deze taak vervult. Bij twee partijen hebben kiezers wel enige invloed: bij Volt worden de leden van de permanente kandidatencommissie, nadat ze solliciteren, individueel gekozen door het congres, waarna ze vier jaar in functie blijven. Bij de ChristenUnie stelt het partijbestuur de commissie op, waarna de leden op een partijcongres deze bekrachtigen. 

            De meerderheid van de partijen gebruikt een niet-gekozen kandidatencommissie, die wordt op- en aangesteld door het bestuur of een ander hoog orgaan binnen de partij. Het bestuur stelt de commissie aan bij BIJ1, GroenLinks, de PvdA, de SGP en 50PLUS. Bij de SP wordt de kandidatencommissie gekozen door het bestuur en bekrachtigd door de partijraad, die bestaat uit het partijbestuur en afdelingsvoorzitters. De VVD heeft een permanente commissie die de lijsten voor de Tweede Kamer-, Eerste Kamer-, en Europees Parlementsverkiezingen opstelt. De leden hiervoor worden gekozen door het partijbestuur, en de voorzitters wordt uit het midden van de commissie gekozen door de leden. De lijstadviescommissie van D66 bestaat volgens de statuten uit enkel de partijvoorzitter en de lijsttrekker voor de verkiezingen, maar om praktische overwegingen wordt hiervoor een groep samengesteld die hen ondersteunt. Bij het CDA kiest zowel het bestuur als een commissie: het partijbestuur stelt een vertrouwenscommissie aan, die de geschiktheid van kandidaten beoordeelt. Vervolgens stelt het bestuur de volgorde van de lijst op.

In de meest exclusieve vorm van kandidatenselectie kiest een kleine groep van de partijtop de kandidaten. Dit kwam bij de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 bij vier partijen voor. Twee waren nieuw; de BoerBurgerBeweging en JA21 hebben allebei de procedure aan het bestuur en de oprichters van de partij overgelaten. BoerBurgerBeweging omdat zij bang waren voor “kapers”, JA21 omdat de partij net was opgericht en vormen van ledenparticipatie nog niet waren gecreëerd. Naast de twee nieuwe partijen kiezen de Partij voor de Dieren en Forum voor Democratie voor kandidatenselectie door de partijtop. Uit de statuten van Forum voor Democratie volgt dat het partijbestuur alle kandidaten voor nationale verkiezingen selecteert, waarbij er met de meerderheid wordt beslist. Bij de Partij voor de Dieren vormen drie tot vier leden van het bestuur een aparte commissie, die de kandidaten interviewt en beoordeelt. 

Voorwaarde 4: Laag democratisch gehalte

Met uitzondering van de PVV, die maar één lid heeft en dus geen interne partijdemocratie, zijn alle Nederlandse politieke partijen die zijn vertegenwoordigd in de Tweede Kamer verenigingen met leden. Binnen deze verenigingen zijn er verschillende vormen van interne partijdemocratie. Onderzoek van Rahat en Hazan laat zien dat meer controle van leden over de uiteindelijke lijst leidt tot relatief minder vertegenwoordiging van achtergestelde groepen. In dit onderzoek is er een onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende soorten interne partijdemocratie, waarbij minder partijdemocratie dus een hogere score krijgt.

De laagste score is voor partijen waarbij individuele leden een correctie kunnen uitvoeren op de lijst, door te stemmen per kandidaat of per blok kandidaten.  De meerderheid van de partijen valt onder deze categorie. Bij de PvdA en de PvdD kunnen leden zich beschikbaar stellen als tegenkandidaat op een bepaalde positie. In dat geval wordt er een stemming organiseert voor die plek. Alle overige onbetwiste plekken worden overgenomen zonder stemming. 50PLUS organiseert bij het vaststellen van de lijst een stemming voor elk van de kandidaten in de top twintig. Als er een tegenkandidaat is kan deze de oorspronkelijk keuze vervangen, maar ook zonder tegenkandidaten wordt er gestemd over een kandidaat. Bij BIJ1 wordt de kandidatenlijst verdeeld in blokken van drie kandidaten, die door de leden worden goedgekeurd. FvD geeft leden de mogelijkheid om kandidaten hoger of lager op de lijst te zetten of helemaal af te wijzen. D66 en GroenLinks organiseren beiden een online ledenreferendum, waarbij leden kunnen stemmen op de lijst door hun eigen lijstvolgorde op te stellen. Hierbij konden mensen die zich hadden gekandideerd maar niet op de advieslijst waren gekomen ook meegenomen worden. De meest extreme vorm van ledendemocratie over de lijst is te zien bij de nieuwe partij Volt; de kandidatencommissie van deze partij presenteert een lijst met mensen die zij geschikt achten, waarna de leden op het partijcongres kunnen stemmen per kandidaat. Hiermee worden er twee lijsten gemaakt waarvan de leden de volgorde kunnen bepalen: een lijst met mannen en een lijst met vrouwen. Deze lijsten worden vervolgens geritst samengevoegd (om-en-om man-vrouw), met als eerste kandidaat de eerder gekozen lijsttrekker.

De tweede vorm is zichtbaar bij de VVD, BoerBurgerBeweging en ChristenUnie: hier stemmen de leden van de partij over de lijst als geheel, en keuren ze deze goed- of af.  Er is een verschil tussen partijen waarbij individuele leden kunnen stemmen over de lijst, en waarbij leden via afdelingen kunnen stemmen. In het laatste geval is er een extra drempel voor leden om mee te doen en worden leden die niet binnen een afdeling actief zijn buitengesloten. Hier wordt dus uitgegaan van minder democratie. De derde vorm van ledendemocratie is dus de mogelijkheid voor afdelingen om correcties uit te voeren aan de lijst. Deze vorm is zichtbaar bij de SGP en het CDA: hier krijgen gemeentelijk of regionale afdelingen de kans om via een algemene ledenvergadering advies uit te brengen over de lijst (SGP) of te stemmen voor verschuivingen (CDA). De vierde vorm komt alleen terug bij de SP: hier staat de volgorde van de lijst vast, en kunnen de leden in de afdelingen de lijst bekrachtigen. De uitslagen van deze plaatselijke stemmingen worden bekendgemaakt op het verkiezingscongres. JA21 was de enige partij wiens leden geen mogelijkheid kregen om te stemmen over de uiteindelijke lijst. Echter, de partij is pas maanden voor de verkiezingen opgericht en beschikte nog niet over een partijstructuur die dit mogelijk maakte. 

Uitkomst: Gendergelijkheid in de Tweede Kamerfractie

Voor elke partij is er gekeken naar hoeveel vrouwen er in de uiteindelijke Tweede Kamerfractie zitten, inclusief degene die er via voorkeursstemmen in zijn gekomen (zie tabel 2). 

Tabel 2: Het percentage vrouwen in de Tweede Kamer per partij.

PartijAantal zetelsAantal vrouwelijke KamerledenPercentage vrouwen (%)
BIJ111100
BoerBurgerBeweging11100
CDA15640
ChristenUnie5240
DENK[5]300
D66241145,8
Forum voor Democratie8112,5
GroenLinks8562,5
JA213133,3
Partij van de Arbeid9555,6
Partij voor de Dieren6466,7
PVV[6]17423,5
SGP300
SP9333,3
Volt3266,7
VVD341338,2
50PLUS11100
Totaal1506040

QCA-analyse

Nu dat alle partijen een score hebben gekregen op de vier voorwaarden en de uitkomst (zie bijlage 2), kan de QCA-analyse uitgevoerd worden. Dit gebeurt met gebruik van het QCA-programma TOSMANA. Hier is voor gekozen omdat het gebruiksvriendelijk is, en de mogelijkheid biedt tot een fsQCA-analyse (Cronqvist, 2019). Hierbij wordt gekeken naar hoeverre een casus (partij) aan een bepaalde voorwaarde voldoet. Met deze informatie wordt er gekeken naar welke (combinatie van) voorwaarden leidt tot een positief resultaat: een hoog percentage vrouwen in de Tweede Kamerfractie (Ragin, 1999, p. 1225). TOSMANA biedt ook de mogelijkheid tot het kalibreren van data. Dit heeft twee functies: ten eerste heeft de waarde 0.5 geen betekenis in QCA: een casus kan niet voor de helft voldoen aan een voorwaarde. Ten tweede, door de diepgaande analyse van casussen die QCA typeert kan het blijken dat de verdeling van waarden over het spectrum van nul tot één niet de lading dekt. Om de eerste reden is ervoor gekozen om een voorwaarde te kalibreren, namelijk die van een laag democratisch gehalte. Ook werd de uitkomst op basis van de tweede reden gekalibreerd. Bij een percentage tussen de 31 en 40 procent vrouwen in de Kamer krijgen partijen een score van 0.6. TOSMANA zou dit interpreteren als een positieve uitkomst, omdat het valt boven de 0.5. Echter, op basis van het idee van gelijke vertegenwoordiging is 50% hier ben ik het niet mee eens: 30 procent vrouwen in de fractie is nog niet voldoende. Er is voor gekozen om bij de analyse uit te gaan van een positief resultaat vanaf 41 procent vrouwen in de Kamer, omdat partijen hiermee boven het totale percentage vrouwen in de Kamer uitkomen. De tabel gekalibreerde data, waarmee de analyse is uitgevoerd, is te vinden in Bijlage 2.

            De gekalibreerde data worden door TOSMANA gebruikt om een ‘waarheidstabel’ te maken: een weergave van het voorkomen van verschillende combinaties van voorwaarden en welke partijen daaronder vallen (zie tabel 5). Ook te zien in de waarheidstabel is de consistentie. Dit getal laat per combinatie zien in hoeverre de partijen die onder de combinatie vallen een hoog percentage vrouwen in de Tweede Kamerfractie hebben. De consistentie wordt dus gebruikt om te kijken welke combinaties leiden tot de juiste uitkomst. Over het algemeen wordt er bij QCA-onderzoek voor consistentie een drempelwaarde van minimaal 0.75 gehanteerd, waarboven alle combinaties significant zijn (Pappas en Woodside, 2021, p. 10). Echter, Kahwati en Kane (2018) beargumenteren dat onderzoeken waarbij de resultaten gebruikt zouden kunnen worden voor beleidskeuzes een hogere drempelwaarde moeten hanteren (Kahwati en Kane, 2018, p. 72). Om deze reden is er voor deze analyse gekozen voor een drempelwaarde van 0.85. De combinaties die hierboven uitkomen zijn dikgedrukt in tabel 4. 

Tabel 4. De ‘waarheidstabel’ met resultaten van de QCA-analyse, gegenereerd in TOSMANA.

VernieuwingBelang diversiteitExclusief selectoraatLaag democratisch gehalteConsistentieAantal partijenPartijen
11100.92865BIJ1, CDA, D66, GL, PvdA
11000.88982CU, Volt
10100.83293BBB, PvdD, SGP
01100.80121VVD
00100.69252FvD, 50PLUS
00110.50002JA21, SP

De combinaties van voorwaarden die de drempelwaarde halen zijn: 

  • Vernieuwing, belang van diversiteit, en exclusief selectoraat (consistentie van 0.9286), en
  • Vernieuwing en belang van diversiteit (consistentie van 0.8898). 

Deze combinaties leiden samen tot een formule. Bij QCA-analyses worden formules weergegeven als voorwaarde1 * voorwaarde2 -> uitkomst. Hierbij betekent * ‘en’. Als meerdere combinaties tot de uitkomst leiden wordt de formule weergegeven als (voorwaarde1 * voorwaarde2 + (voorwaarde1 * voorwaarde3) -> uitkomst. Hierbij betekent + ‘of’.  De formule die uit deze analyse komt is:

(vernieuwing * belang diversiteit * exclusief selectoraat)

(vernieuwing * belang diversiteit)

-> evenredige vertegenwoordiging in de fractie

Deze kan vereenvoudigd worden naar:

vernieuwing * belang diversiteit -> evenredige vertegenwoordiging in de fractie

Uit deze formule blijkt dat de normatieve instituties in de selectieprocedure het meest van belang zijn bij het bevorderen van de representatie van vrouwen: inzetten op vernieuwing en het belang inzien van diversiteit leiden samen tot meer gendergelijkheid in de Tweede Kamerfractie. Deze voorwaarden kunnen dus beschouwd worden als “vereist”. In deze analyse kwamen geen voorwaarden naar voren die op zichzelf leiden tot betere representatie van vrouwen, er is dus geen voorwaarde die toereikend is. Een exclusief selectoraat was zichtbaar in een van de formules. Echter, gezien het feit dat een gebrek aan een exclusief electoraat ook leidt tot meer vrouwen (de tweede combinatie), kan een exclusief selectoraat niet als een vereiste voorwaarde worden gezien. 

            Nu dat duidelijk is welke combinatie van voorwaarden leidt tot een betere vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer, kunnen de hypothesen beoordeeld worden. Hypothese 1 en 2 zijn bewezen; vernieuwing en erkenning van het belang van diversiteit zijn vereiste voorwaarden voor het bevorderen van de representatie van vrouwen in de Tweede Kamer vanuit de selectieprocedure. Enkel vernieuwing of enkel erkenning van diversiteit is echter niet genoeg; de twee moeten gecombineerd worden. Hypothese 3 en 4 zijn afgewezen, een exclusief selectoraat en een laag democratisch gehalte dragen niet bij aan een verbeterde representatie van vrouwen in de Tweede Kamer.

Discussie en conclusie

Na de QCA-analyse kan de onderzoeksvraag welke aspecten van de selectieprocedures van politieke partijen in de aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen in maart 2021 zijn voorwaarden voor het bevorderen van de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamer? worden beantwoord. Het onderzoeksdoel was om bij te dragen aan de optimale inrichting van selectieprocedures, hoe er in de toekomst gezorgd kan worden voor een verbetering van de representativiteit. Voorwaarden voor het bevorderen van de representatie van vrouwen in de Tweede Kamer via de selectieprocedures van politieke partijen zijn dat er ingezet wordt op vernieuwing, en dat er gestreefd wordt naar een diverse lijst. Hiermee zijn hypothese 1 en 2 bewezen. Hypothese 3 en 4, echter, zijn verworpen: een exclusief selectoraat en een laag democratisch gehalte zorgen niet voor meer vrouwen in de Tweede Kamer. Uit deze resultaten blijkt dat de invloed van normatieve instituties groot is; ideologische doelstellingen spelen in de selectieprocedure een meer belangrijke rol, praktische aanpassingen (in ieder geval deze) leiden niet tot verandering. 

Volgens Ragin (2008b) is evaluatie een cruciaal onderdeel van een QCA-analyse. Het is niet genoeg om de formule te genereren, deze resultaten moeten op basis van de casussen en de theorie onderbouwd worden (Ragin, 2008b, p. 15). Het resultaat dat vernieuwing en een streven voor diversiteit leiden tot meer gendergelijkheid in de Tweede Kamer is niet verrassend; dit komt overeen met het onderzoek van Celis et al. (2015). Zittende Kamerleden een voorkeur geven leidt tot minder ruimte voor nieuwe kandidaten (Celis et al., 2015, pp. 767-768). Dit is bij de partijen ook zichtbaar, bijvoorbeeld bij de SP. Uit het interview met de voorzitter van de kandidatencommissie blijkt dat de partij de keuze heeft gemaakt dat zij graag de zittende Kamerleden terug zagen komen. Dit had mede te maken met het feit dat velen pas een termijn in de Kamer zaten, maar deze keuze had als gevolg dat er minder vrouwen in de Kamer kwamen voor de SP: “wat hier een rol speelde is een stukje path dependency, dat we dus gekozen hebben in de top tien en bij de hoogst verkiesbare plekken voor ervaring, voor mensen die al in de fractie zaten, en dat waren uiteindelijk ook overwegend mannen”. Het tegenovergestelde is te zien bij de Partij van de Arbeid. Uit de speech van de voorzitter van de kandidatencommissie op het verkiezingscongres in januari 2021 blijkt dat de partij nieuwe kandidaten evenveel kans gaf als zittende: “We zijn objectief te werk gegaan, vanuit het principe ‘gelijke kansen, gelijke toegang’. (…) We praten met iedereen op dezelfde manier, daardoor zijn er ook mensen hoog op de lijst gekomen die van tevoren niet bekend waren”. Dit was ook te zien in de uiteindelijke fractie; van de negen Kamerleden zitten er vier voor het eerst in de Kamer, waaronder twee vrouwen. 

De uitkomst dat een streven naar diversiteit op de kandidatenlijst leidt tot meer vrouwen in de Tweede Kamer klopt gevoelsmatig, maar komt ook overeen met de theorie. Caul (1999) laat zien dat intern partijbeleid voor het bevorderen van gendergelijkheid, zoals quota’s, bevorderlijk is voor de representatie van vrouwen (Caul, 1999, p. 94). Dit onderzoek breidt dit uit, met de uitkomst dat ook onofficiële niet-bindende streefcijfers kunnen leiden tot een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de Tweede Kamerfractie. Dit was bijvoorbeeld te zien bij GroenLinks; uit een telefonisch gesprek met de bestuurswoordvoerder bleek dat de kandidatencommissie geen officieel streefcijfer hanteerde voor diversiteit, waar ze bij eerdere verkiezingen wel hadden gedaan. Dit leidde niet tot minder vrouwen; van de acht Kamerleden zijn er vijf vrouw. 

JA21 en Forum voor Democratie zijn voorbeelden van partijen die geen diversiteit nastreven. FvD is hier actief tegen: zij hebben een sterk standpunt tegen enige vorm van ‘identiteitspolitiek’. Zij keken bij het selecteren van kandidaten naar “vakkennis, ervaring en betrokkenheid bij de visie van FvD”. Uit schriftelijke vragen beantwoord door een oud-bestuurslid van JA21 blijkt iets soortgelijks: er is niet gesproken over het aantal vrouwen op de lijst, en “uiteindelijk geeft kwaliteit de doorslag”. Hier wordt een valse tegenstelling gecreëerd tussen kwaliteit en diversiteit; de implicatie is dat minder gekwalificeerde vrouwen voorgetrokken worden wanneer er sprake is van enig diversiteitsbeleid. Naast het feit dat er geen bewijs is dat vrouwen minder gekwalificeerd zijn dan mannen, is het begrip ‘kwaliteit’ subjectief en veelal gebaseerd op wat er al te zien is in de politiek; het beeld van de ideale politicus is veelal wit, mannelijk, en assertief, met eigenschappen die met mannen geassocieerd worden (Ben-Amar et al., 2021, p. 17; Rosenwasser en Dean, 1989; Schneider et al., 2016). Zo leidt een focus op ‘kwaliteit’ veelal tot de onderrepresentatie van vrouwen en mensen van kleur. Dit mechanisme was bij JA21 en FvD zichtbaar in de kandidatenlijst: beide partijen hadden maar twee vrouwen in de top tien staan. 

Hoewel vernieuwing een relatief neutraal begrip is dat over de hele politieke linie wordt gedragen, is dat anders voor diversiteit. Prokop et al. (2019) laten zien dat afkeer tegen diversiteitsbeleid sterker is aan de rechterkant van het politieke spectrum (Prokop et al., 2019, pp. 22-26). Dit blijkt ook uit de analyse van de selectieprocedures van Nederlandse partijen; alle partijen die een nul-score op de diversiteitsvoorwaarde kregen zijn rechtse partijen. Echter, aan de andere kant ligt het genuanceerder. Niet alleen linkse partijen zien het belang van diversiteit in, ook partijen die richting het midden van het politieke spectrum staan, zoals het CDA en de ChristenUnie. Dit stemt positief over de mogelijkheden tot verandering in de toekomst. 

Dit onderzoek heeft laten zien dat normatieve overwegingen in de selectieprocedures van partijen een grote rol spelen in het bevorderen of tegenwerken van de representatie van vrouwen in de Tweede Kamer. Dit resultaat is relevant omdat het partijen en leden van partijen handvatten geeft om verandering te bewerkstelligen; bij de volgende verkiezingen kan een inzet op vernieuwing en het prioriteren van diversiteit leiden tot meer gendergelijkheid. Leden van partijen kunnen dit resultaat gebruiken om druk te zetten op partijen om dit te doen in de toekomst. De theoretische relevantie van deze analyse is dat die bijdraagt aan de brede literatuur over politieke rekrutering vanuit een institutionele benadering, en welke factoren bijdragen aan gendergelijkheid. Ook draagt het bij aan het begrip van het Nederlandse politiek stelsel; er is veel onderzoek gedaan naar de manier waarop de rol van vrouwen in de politiek in Nederland verandert (onder andere door Monique Leyenaar en Jantine Oldersma), maar er bestaat weinig kwalitatief onderzoek naar de precieze werking van selectieprocedures. 

Uiteraard heeft dit onderzoek, net zoals elk ander onderzoek, gebreken. Door de gekozen methode is er veel ruimte voor interpretatie van de onderzoeker. De schalen zijn zoveel mogelijk op de theorie gebaseerd, maar moesten worden aangepast aan de Nederlandse context. Het was niet mogelijk om een tweede persoon te betrekken bij het scoren van partijen. Wel zijn alle partijen gelijk behandeld, er is gescoord op basis van de aanwezige bronnen (zie bijlage 1). Door een beperkte beschikbaarheid van tijd en middelen, als ook de afhankelijkheid van een reactie van politieke partijen, was het niet mogelijk om elke partij mee te nemen. Ook moest er een keuze gemaakt worden voor de vier verschillende voorwaarden. Deze zijn gekozen op basis van de theorie en omdat ze zowel normatieve als praktische overwegingen demonstreerden, maar er zijn uiteraard andere mogelijkheden; hierop volgend kan er bijvoorbeeld onderzoek worden gedaan naar de rol van de opstelling van de kandidatencommissies (hoeveel mannen, hoeveel vrouwen?) en het taalgebruik in de vacatures voor Kamerleden. De vier gekozen voorwaarden bieden zelf ook ruimte voor vervolgonderzoek: bij vernieuwing zou er gekeken kunnen worden naar beoordelingsmechanismen van zittende Kamerleden; wie mag er blijven, en waarom? Bij het belang van diversiteit zou er gekeken kunnen worden naar in hoeverre deze leeft onder leden van partijen, en bij interne partijdemocratie hebben bijna alle partijen andere manieren; hier ligt een mogelijkheid tot het creëren van een typologie gebaseerd op de Nederlandse context. Dit onderzoek gaat over de representatie van vrouwen, maar uiteraard is het begrip diversiteit veel breder dan dat. Er zou gekeken kunnen worden naar diversiteit van etnisch-culturele achtergrond, leeftijd, seksuele geaardheid en genderidentiteit, opleiding, religie en sociaaleconomische afkomst. Er zou beargumenteerd kunnen worden dat deze resultaten ook zouden kunnen gelden voor deze andere dimensies van diversiteit: wanneer de huidige politici veelal bestaan uit witte, hoogopgeleide, heteroseksuele mannen, leidt vernieuwing in combinatie met de erkenning van het belang van diversiteit tot meer representatie van al deze groepen. Het ligt er alleen aan hoe de partijen diversiteit definiëren.

Hieronder vind je de volgende informatie:

Bronnenlijst

Bijlagen:

Bijlage 1: Bronnen per partij

Bijlage 2: De uitgewerkte scores van elke partij op de voorwaarden en de uitkomst

Bijlage 3: De data voor de QCA-analyse na kalibratie

Bronnenlijst

Andeweg, R.B. (2019). De Staten-Generaal Vertegenwoordigen het Gehele Nederlandse Volk:        Voordracht gehouden in de Algemene Vergadering van de Koninklijke Hollandsche            Maatschappij der Wetenschappen. Haarlemse Voordrachten, 79.  

Atria, Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis. (1 januari, 2019a). Vrouwenkiesrecht in Nederland. Geraadpleegd via https://atria.nl/nieuws-  publicaties/vrouwen-in-de-politiek/vrouwenkiesrecht-in-nederland/ 

Atria, Kennisinstituut voor Emancipatie en Vrouwengeschiedenis. (2 mei, 2019b).             Vrouwenkiesrecht op de voormalige Nederlandse Antillen. Geraadpleegd via          https://atria.nl/nieuws-publicaties/vrouwen-in-de-politiek/vrouwenkiesrecht-op-voormalige-         nederlandse-antillen/

Beer, A. de. (2018). Groeneweg, Susanna. Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland. Geraadpleegd via http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Groeneweg

Ben-Amar, W., Bujaki, M., McConomy, B., & McIkenny, P. (2021). Gendering Merit: How the        Discourse of Merit in Diversity Disclosures Supports the Gendered Status Quo on Canadian             Corporate Boards. Critical Perspectives in Accounting, 75(2021). 

Bernauer, J., Giger, N., & Rosset, J. (2015). Mind the gap: Do proportional electoral systems foster a more equal representation of women and men, poor and rich? International Political            Science Review, 36(1), pp. 78-98.

Bjarnegard, E., & Kenny, M. (2015). Revealing the Secret Garden: The Informal Dimensions of            Political Recruitment. Politics and Gender, 11(4), pp. 748-753.

Bos, A.S., Jong, R. de, & Loots, J. (2005). Een sprong in het duister: De overgang van het          absolute meerderheidsstelsel van evenredige vertegenwoordiging in 1918. Ministerie van      Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Braga, M., & Scervini, F. (2017). The performance of politicians: The effect of gender quotas. European       Journal of Political Economy, 46, pp. 1-14.

Brohman, J. (1995). Universalism, Eurocentrism, and Ideological Bias in Development Studies:   From    Modernisation to Neoliberalism. Third World Quarterly, 16(1), pp. 121-140.

Caul, M. (1999). Women’s Representation in Parliament: The Role of Political Parties. Party Politics, 5(1), pp. 79-98. 

Celis, K., Erzeel, S., & Mügge, L. (2015). Intersectional Puzzles: Understanding Inclusion and     Equality in Political Recruitment. Politics and Gender, 11(4), pp. 765-770.

Centraal Bureau voor de Statistiek. (8 maart, 2019). Evenveel vrouwen als mannen met hbo- of wo-            diploma. Geraadpleegd via https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2019/10/evenveel-vrouwen-als-            mannen-met-hbo-of-wo-diploma

Coffé, H., & Bolzendahl, C. (2010). Same Game, Different Rules? Gender Differences in   Political Participation. Sex Roles, 62(2010), pp. 318-333.

Cronqvist, Lasse. 2019. Tosmana [Version 1.61]. University of Trier. Internet:           https://www.tosmana.net

Garzia, D., Ferreira da Silva, F., & De Angelis, A. (2020). Partisan dealignment and the      personalisation of politics in West European parliamentary democracies, 1961-2018. West     European Politics

Gauja, A., & Cross, W. (2015). Research Note: The Influence of Party Candidate Selection      Methods on Candidate Diversity. Representation, 51(3), pp. 287-298. 

Gilardi, F. (2015). The Temporary Importance of Role Models in Women’s Political            Representation. American Journal of Political Science, 59(4), pp. 957-970. 

Hakhverdian, A., & Schakel, W. (2017). Nepparlement?: Een pleidooi voor politiek             hokjesdenken.   Amsterdam, NL: Amsterdam University Press. 

Hughes, M.M., & Paxton, M. (2019) The Political Representation of Women over Time. In: S.           Franceschet et al. (Eds.), The Palgrave Handbook of Women’s Political Rights, pp. 33-51.     Basingstoke, U.K.: Palgrave MacMillan. 

Inglehart, R. (1990). Culture Shift in Advanced Industrial Society. Princeton, NJ: Princeton    University Press.

Inglehart, R., & Norris, P. (2003). Rising Tide: Gender Equality and Cultural Change Around the World.        Cambridge, U.K.: Cambridge University Press. 

Jiménez-Sánchez, M., Coller, X., & Portillo-Pérez, M. (2018). MPs of traditional parties’         perceptions on candidate selection in times of political crisis and reform. In G. Cordero           & X.     Coller (Eds.), Democratising Candidate Selection: New Methods, Old Receipts?, pp. 147-171.      London: Palgrave MacMillan. 

Kahwati, L.C., Kane, H.L. (2018). Qualitative Comparative Analysis in Mixed Methods             Research and    Evaluation. Los Angeles, CA: SAGE Publications. 

Kiesraad. (2021a). Kandidatenlijsten Tweede Kamerverkiezingen 2021, Kieskring 10     (Haarlem).       Den Haag.

Kiesraad (26 maart 2021b). Officiële uitslag Tweede Kamerverkiezingen 17 maart 2021       [Nieuwsbericht]. Geraadpleegd via             https://www.kiesraad.nl/actueel/nieuws/2021/03/26/officiele-uitslag-tweede- kamerverkiezing-17-maart-2021 

Kjaer, U. (1999). Saturation without parity: The stagnating number of female councillors in    Denmark. In: E. Beukel (Ed.), Elites, Parties, and Democracy – Festschrift for Professor         Mogens N. Pedersen, pp. 149-168. Odensee: Odensee University Press. 

Kroeber, C., Marent, V., Fortin-Rittberger, J., & Eder, C. (2019). Still a glass ceiling? Tracing the      limits to women’s representation in elected office. Comparative European Politics, 17, pp. 112-     131.

Krook, M.L. (2010a). Women’s Representation in Parliament: A Qualitative Comparative     Analysis. Political Studies, 58, pp. 886-908.

Krook, M.L. (2010b). Beyond Supply and Demand: A Feminist Institutionalist Theory of           Candidate Selection. Political Research Quarterly, 63(4), pp. 707-720. 

Leyenaar, M.H. (1989). De geschade heerlijkheid: Politiek gedrag van vrouwen en mannen in Nederland. Den Haag, NL: SDU. 

Leyenaar, M., & Oldersma, J. (2007a). Introduction: Representation and Inclusion.         Representation, 43(2), pp. 65-71.

Leyenaar, M., & Oldersma, J. (2007b). The (In)Compatibility of Institutional Reform and      Inclusiveness: The Case of the Netherlands. Representation, 43(2), pp. 93-109.

Leyenaar, M., Oldersma, J., & Niemöller, J. (2019). De hoogste tijd: Een eeuw    vrouwenkiesrecht.        Amsterdam, NL: Athenaeum – Polak & van Gennep. 

Mansbridge, J. (1999). Should Blacks Represent Blacks and Women Represent Women? A   Contingent “Yes”. The Journal of Politics, 61(3), pp. 628-657.

Matland, R., & Studlar, D. (1996). The contagion of women candidates in single-member districts and proportional representation electoral systems: Canada and Norway. The          Journal of Politics, 58(3), pp. 707-733. 

McDowell, L. (2006). Reconfigurations of Gender and Class Relations: Class Differences, Class        Condescension and the Changing Place of Class Relations. Antipode, 38(4), pp. 825-850.

Oldersma, J. (2005). High tides in a low country: gendering political representation in the      Netherlands. In: C. Baudino, & J. Lovenduski (Eds.), State Feminism and Political     Representation, pp. 153-173. Cambridge, U.K.: Cambridge University Press.

Pappas, I.O., & Woodside, A.G. (2021). Fuzzy-set Qualitative Comparative Analysis (fsQCA):        Guidelines for research practice in Information systems and marketing. International    Journal of Information Management, 58(2021).  

Parlementair Documentatiecentrum. (2021). Verkiezingsuitslag: zo ziet de nieuwe Tweede Kamer eruit. Geraadpleegd via https://www.parlement.com/id/vl52f1n02tkp/verkiezingsuitslag_zo_ziet_de_nieuwe

Parlementair Documentatiecentrum. (n.d.a). Vrouwenkiesrecht. Geraadpleegd via             https://www.parlement.com/id/vi6da99jvsh5/vrouwenkiesrecht

Parlementair Documentatiecentrum. (n.d.b). Vrouwen in de Tweede Kamer. Geraadpleegd via https://www.parlement.com/id/vh8lnhrre0zv/vrouwen_in_de_tweede_kamer 

Pennings, P., & Hazan, R.Y. (2001). Democratising Candidate Selection: Causes and       Consequences. Party Politics, 7(3), pp. 267-275.

Phillips, A. (2018). Gender and Modernity. Political Theory, 46(6), pp. 837-860.

Prokop, C., Jankowski, M., & Tepe, M. (2019). Political ideology and public sector work:      Empirical evidence on the individual attitudes towards equality and merit in public hiring         [Dissertatie]. PRMC, Chapel Hill

Ragin, C.C. (1999). Using Qualitative Comparative Analysis to Study Causal Complexity.      Health Services Research, 34(5), pp. 1225-1239. 

Ragin, C.C. (2008a). Redesigning Social Inquiry: Fuzzy Sets and Beyond. Chicago, IL:     Chicago           University Press.

Ragin, C.C. (2008b). What is Qualitative Comparative Analysis (QCA)?. Compasss.org

Rahat, G., & Hazan, R.Y. (2001). Candidate Selection Methods: An Analytical Framework. Party    Politics, 7(3), pp. 297-322. 

Rahat, G., Hazan, R.Y., & Katz, R.S. (2008). Democracy and Political Parties: On the Uneasy Relationships between Participation, Competition and Representation. Party Politics, 14(6), pp.           663-683. 

Redactie Historiek. (26 april, 2021). Geschiedenis van de SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij). Historiek: Online geschiedenismagazine. Geraadpleegd via d                               https://historiek.net/geschiedenis-sgp-staatkundig-gereformeerde-partij-sgp/74594/ 

Rosenwasser, S.M., & Dean, N.G. (1989). Gender Role and Political Office: Effects of         Perceived         Masculinity/Femininity of Candidate and Political Office. Psychology of Women Quarterly,          13(1), pp. 77-85. 

Sapiro, V. (1981). When are interests interesting? The problem of political representation of           women. The American Political Science Review, 75(3), pp. 701-716.

Saris, K., & Van der Ven, C. (3 maart 2021). Misogynie als politiek wapen. De Groene        Amsterdammer, 145(9). 

Sawer, M. (2000). Parliamentary Representation of Women: From Discourses of Justice to      Strategies of Accountability. International Political Science Review, 21(4), pp. 361- 380. 

Schneider, M., Holman, M.R., Diekman, A.B., & McAndrew, T. (2016). Power, Conflict, and     Community: How Gendered Views of Political Power Influence Women’s Political       Ambition. Political Psychology, 37(4), pp. 515-531. 

Smith, G. (2005). Politically Significant Events and their Effect on the Image of Political        Parties. Journal of Political Marketing, 4(2-3), pp. 91-114.

Tremblay, M. (2007). Democracy, Representation, and Women: A Comparative Analysis. Democratisation, 14(4), pp. 533-553.  

Van der Pas, D.J., & Aaldering, L. (2020). Gender Differences in Political Media Coverage: A Meta-         Analysis. Journal of Communication, 70(1), pp. 114-143. 

Verenigde Naties. (27 februari, 2020). Twenty-first century must be century of women’s       equality,           Secretary-General says in remarks at the New School [Persbericht]. Geraadpleegd via             https://www.un.org/press/en/2020/sgsm19986.doc.htm

Wolbrecht, C., & Campbell, D.E. (2007). Leading by example: Female members of Parliament as         political role models. American Journal of Political Science, 51(4), pp. 921-939.

Women’s Congressional Policy Institute. (2019). Caucus History and Accomplishments. Geraadpleegd           via https://www.wcpinst.org/our-work/the-womens-caucus/caucus-history-and-   accomplishments/ 

Bijlagen

Bijlage 1. Bronnen per partij

PartijBronnen
BIJ1BIJ1. (n.d.). Vacature Tweede Kamer. Geraadpleegd via https://bij1.netlify.app/vacature-tk.
BIJ1. (1 november, 2020). BIJ1 presenteert revolutionaire kieslijst en programma. Geraadpleegd via https://bij1.org/bij1-presenteert-revolutionaire-kieslijst-en-programma.
BIJ1 (24 oktober, 2020). HUISHOUDELIJK REGLEMENT BIJ1. Geraadpleegd via https://bij1.org/wp-content/uploads/2021/04/Huishoudelijk-reglement-BIJ1.pdf.
BIJ1. (n.d.) Agenda ALV 31 oktober. Geraadpleegd via https://bij1.org/agenda-alv-31-oktober/.
BIJ1. (n.d.) Informatie ALV 31 oktober. Geraadpleegd via https://bij1.org/informatie-alv-31-oktober/.
BBBTelefonisch gesprek met een mede-oprichter van de partij en ambtelijk secretaris Tweede Kamerfractie
CDASchriftelijke vragen beantwoord door een medewerker van Senior HRM en Scouting op het partijbureau. 
CDA. (n.d.) Jaarverslagen 2020: CDA en gelieerde Organen en Organisaties op landelijk niveau. Geraadpleegd via https://www.cda.nl/leden/organisatie.
CDA Steenkampinstituut. (n.d.) Opleidingen. Geraadpleegd via https://www.cda.nl/steenkampinstituut/opleidingen.  
Commissie Spies. (juli 2021). Zij aan zij werken aan herstel! Evaluatie Tweede Kamerverkiezingen 17 maart 2021. Geraadpleegd via https://www.cda.nl/actueel/nieuws/spies
CDA. (n.d.) Kandidaatstellingsreglement EK, TK en EP. Geraadpleegd via https://www.cda.nl/contact/statutenwijziging.
CUInterview met de voorzitter van de kandidatencommissie
ChristenUnie. (23 november, 2019). Congresstukken 40e Partijcongres: 8.8 Vaststelling opdracht en benoeming selectiecommissie Tweede Kamer. Geraadpleegd via https://www.christenunie.nl/partijcongres40.  
ChristenUnie. (21 november 2020). Congresstukken 41e Partijcongres: Agenda. Geraadpleegd via https://www.christenunie.nl/partijcongres41
ChristenUnie. (21 november 2020). Congresstukken 41e Partijcongres: Eindrapport selectiecommissie TK 2021. Geraadpleegd via https://www.christenunie.nl/partijcongres41.  ChristenUnie. (21 november, 2020). Online Partijcongres ChristenUnie 21 november 2020 [Video]. Youtube. https://www.youtube.com/watch?v=en2Q8gyxyoQ&t=1574s
D66Interview met de partijvoorzitter en lid lijstadviescommissie
D66. (n.d.) Opdracht LAC TK2021. Geraadpleegd via https://d66.nl/wp-content/uploads/2020/10/Opdracht-LAC-TK2021.pdf.
D66. (november, 2020). Toelichting advies Lijstadviescommissie TK2021. Geraadpleegd via https://d66.nl/wp-content/uploads/2020/11/Verantwoording-LAC-TK2021_DEF.pdf.
FvDForum voor Democratie. (9 januari, 2021). Agenda ALV 9 januari 2021. Geraadpleegd via http://d3n8a8pro7vhmx.cloudfront.net/themes/5f046e874445ea153fad59b0/attachments/original/1609001577/Agenda%281%29.pdf?1609001577.
Forum voor Democratie. (9 januari, 2021). Kandidatenlijst Tweede Kamerverkiezingen 2021. Geraadpleegd via https://d3n8a8pro7vhmx.cloudfront.net/themes/5f046e874445ea153fad59b0/attachments/original/1610558379/Concept_Kandidatenlijst.pdf?1610558379. Forum voor Democratie. (n.d.). Statuten. Geraadpleegd via https://www.fvd.nl/statuten.
Forum voor Democratie. (n.d.). Standpunt: Identiteitspolitiek. Geraadpleegd via https://www.fvd.nl/identiteitspolitiek.  
Forum voor Democratie. (1 februari, 2018). Huishoudelijk Reglement Forum voor Democratie. Geraadpleegd via https://d3n8a8pro7vhmx.cloudfront.net/fvd/pages/126/attachmentsoriginal/1593028123/HUISHOUDELIJK_REGLEMENT_%28conceptbepaling_schorsing%29.pdf?1593028123
GLTelefonisch gesprek met de woordvoerder van het bestuur van
GroenLinks. (4 december, 2019). Opdracht kandidatencommissie Tweede Kamer. Verkregen via het partijbureau. 
GroenLinks. (23 januari, 2021). Het Groene Golf Congres: Congreskrant 23 jan 2020. Geraadpleegd via https://groenlinks.nl/sites/groenlinks/files/2021-01/Congreskrant%20GroenLinks%20congres%2023%20januari%202021.pdf.
JA21Schriftelijke vragen beantwoord door de partijsecretaris
JA21. (n.d.). Statuten. Geraadpleegd via https://ja21.nl/partij/Statuten.pdf
PvdAPartij van de Arbeid. (23 januari, 2021). Congresbundel, Verkiezingscongres januari 2021. Geraadpleegd via https://www.pvda.nl/wp-content/uploads/2021/01/Congresbundel-congres-2021-v15.pdf.
Partij van de Arbeid (7 maart, 2020). Statuten en Huishoudelijk Reglementen PvdA. Geraadpleegd via https://www.pvda.nl/wp-content/uploads/2021/03/Statuten-en-reglementen-van-de-Partij-van-de-Arbeid-2020.pdf. \
Partij van de Arbeid (PvdA). (23 januari, 2021). PvdA verkiezingscongres 2021 – kijk live mee [Video]. YouTube. https://www.youtube.com/watch?v=2ZQDCjC2GVk. Partij van de Arbeid. (n.d.). Opleidingen, Trainingen en Leergangen. Geraadpleegd via https://www.pvda.nl/partij/opleidingen/
PvdDInterview met de partijsecretaris en voorzitter kandidatencommissie
Partij voor de Dieren. (n.d.). Huishoudelijk Reglement. Geraadpleegd via https://www.partijvoordedieren.nl/huishoudelijk-reglement.
SGPSGP. (2016). Bestuurdersvereniging. Geraadpleegd via https://sgp.nl/bestuurdersvereniging
SGP. (9 november, 2020). SGP-kandidatenlijst: vernieuwing en continuïteit. Geraadpleegd via https://sgp.nl/actueel/nieuws/sgp-kandidatenlijst-vernieuwd-en-continuiteit
SGP (1 november, 2020). Algemeen reglement. Geraadpleegd via https://sgp.nl/actueel/publicaties/algemeen-reglement.
SGP. (n.d.). Program van beginselen. Geraadpleegd via https://sgp.nl/download?docID=1ed93611188d2a0d80c84f86de911c4266c23ce2&name=Program%20van%20Beginselen.pdf.
SGP. (9 november, 2020). TERUGKIJKEN: Presentatie Verkiezingsprogramma en Kandidatenlijst SGP | 9 nov. 14.00 uur [Video]. YouTube.https://www.youtube.com/watch?v=uZIVSCx6qJM
SPInterview met een senator en de voorzitter kandidatencommissie
SP. (12 december, 2020). Verslag: XXV Congres SP. Geraadpleegd via https://www.sp.nl/sites/default/files/verslag_congres_xxv_compleet.pdf
SP. (n.d.). Organisatie. Geraadpleegd via https://www.sp.nl/partijbestuur
VoltInterview met de voorzitter kandidatencommissie en een ander lid 
Volt Nederland. (23 juni, 2018). Statuten van Volt Nederland. Geraadpleegd via https://assets.volteuropa.org/inline-images/bPoxqzYW37M0XucXqK4Rpu9Fj92TErMCtSmkeUG7CmgVX8qGtk.pdf
VVDInterview met de Commissaris voor de Koning Friesland en lid Permanente Scoutingscommissie
VVD. (23 november, 2019). Kaderstellend advies en Tijdschema TK2021. Geraadpleegd via https://www.vvd.nl/content/uploads/2019/10/Kaderstellend-advies-en-tijdschema-TK2021.pdf.
50PLUSTelefoongesprek met de algemeen secretaris hoofdbestuur. 
50PLUS. (n.d.) Profiel 50PLUS kandidaten Tweede Kamer. Geraadpleegd via https://50pluspartij.nl/images/PDFs/Verkiezingen_2021/Profiel_Kandidaten_Tweede_Kamer.pdf.
50PLUS. (n.d.). Protocol: Op weg naar de Gemeenteraadsverkiezingen 2022. Geraadpleegd via https://drive.google.com/file/d/1Rd5orxPIHxc1j3dniQwOeQqzSlVaWOk0/view.
50PLUS. (12 december, 2020). ALV 12 december [Video]. YouTube. https://youtu.be/fZVfzZu0akk
50PLUS. (n.d.). Huishoudelijk Reglement 50PLUS. Geraadpleegd via https://50pluspartij.nl/images/2021/Mei_Juni/Huishoudelijk_reglement_2020-170521.pdf

Bijlage 2. De uitgewerkte scores van elke partij op de voorwaarden en de uitkomst. 

PartijVernieuwingBelang diversiteitExclusief selectoraatLaag democratisch gehalteUitkomst: Vrouwen in Kamer
BIJ1110.6601
BBB1010.251
CDA10.660.660.50.6
CU0.660.660.330.250.6
D660.660.660.6600.8
FvD00100.2
GL10.660.6601
JA2100110.6
PvdA110.6601
PvdD10.33101
SGP100.660.50
SP0.330.330.660.750.6
Volt110.3301
VVD00.660.660.250.6
50PLUS000.6601

Bijlage 3. De data voor de QCA-analyse na kalibratie.

PartijVernieuwingBelang diversiteitExclusief selectoraatLaag democratisch gehalteUitkomst: Vrouwen in Kamer
BIJ1110.6601
BBB10101
CDA10.660.660.330.33
CU0.660.660.3300.33
D660.660.660.6601
FvD00100
GL10.660.6601
JA210010.660.33
PvdA110.6601
PvdD10.33101
SGP100.660.330
SP0.330.330.660.660.33
Volt110.3301
VVD00.660.6600.33
50PLUS000.6601

[1] Vrouwen verkregen in 1917 bij de Grondwetsherziening passief kiesrecht. Actief vrouwenkiesrecht werd ingevoerd nadat de Eerste Kamer een initiatiefwetsvoorstel van Henri Marchant (Vrijzinnig-Democratische Bond) aannam (Parlementair Documentatiecentrum, n.d.a).

[2] Bron: Parlementair Documentatiecentrum. (n.d.b.).

[3] Bron: Parlementair Documentatiecentrum. (n.d.b.).

[4] Bron: Parlementair Documentatiecentrum. (n.d.b.).

[5] Niet meegenomen in dit onderzoek.

[6] idem